Crick-Kuntziger Marthe

Luik, 2 april 1891 - Brussel, 30 mei 1963

Liens internes

Helbig Jean

Gepubliceerd Op: 07 oktober 2025Categorieën: Notice - Biographie
Zie het blad

Analytische presentatie

Marthe Crick-Kuntziger werd geboren te Luik op 2 april 1891 als dochter van Jacques Kuntziger (Seymerich, bij Aarlen 1849), atheneumleraar eerst in Aarlen, dan te Luik.  Hij publiceerde tal van bijdragen betreffende de geschiedenis van de strijd voor religieuze en politieke vrijheid. Haar broer Jean Kuntziger (1885-1945) werd hoogleraar aan de faculteit der Toegepaste Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Luik (nu ULiège). Na haar middelbare school studeerde ze letterkunde, kunst en vreemde talen o.m. in 1909-1910 in de École nationale des arts décoratifs in Parijs, waar ze een prijs behaalde voor architectuur. Nadien schreef ze zich in aan het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis van de Rijksuniversiteit te Luik, waar ze promoveerde tot licentiaat (24 juni 1914) en vervolgens doctor in de Kunstgeschiedenis (14 november 1919) op het proefschrift L’ornement des fonts baptismaux prégothiques, scaldiens et mosans, met de grootste onderscheiding.

In 1919-1920 werd haar eerste professionele opdracht de opstelling van de bestandscatalogi van de Luikse stedelijke verzamelingen van tekeningen (3.600) en gravures (8.140), die in getijpte vorm in situ bewaard zijn. In 1921 werd ze benoemd tot geattacherde bij de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel, waar haar belangstelling voor de wandtapijtkunst werd gewekt door de toenmalige conservator Joseph Destrée (1853-1932). Daar leerde ze Lucien Crick kennen, aldaar werkzaam als folklorist, en trad ze met hem in het huwelijk. Later volgden haar bevorderingen als adjunct-conservator (31 december 1930) en als conservator (12 juni 1935). Ze verliet de instelling op 30 april 1956 als ere-conservator.

Vanaf 1929 kreeg ze de leiding over het Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, en was ze ook zeer actief in het Koninklijke Academie voor Oudheidkunde van België, en in de Société royale d’archéologie de Bruxelles.

Haar eerste publicaties waren nog gericht op de werken van Jean Duvivier en Lambert Lombard (Gazette des Beaux-Arts, 1921), maar dra ging haar onderzoek over oude wandtapijten (The Burlington Magazine, 1924).
Haar bibliografie omvat honderd en tien titels, waarvan vijf eigen boekwerken, 28 bijdragen in collectieve publicaties, en 77 eigen artikels in tijdschriften. Haar meest oorspronkelijk bijdragen zijn ongetwijfeld deze gewijd aan de tapijtencollectie van het museum. Tijdens haar loopbaan aldaar (1921 tot 1956) verwierf het museum niet minder dan 48 stuks, waaraan M. Crick zo’n 24 artikels besteede in het Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis waarvan ze jaren lang de leiding had. Met negen bijdragen in het Belgisch Tijdschrift voor Oudheikunde en Kunstgeschiedenis, en zes in de Annales/Bulletin de la Société royale d’archéologie de Bruxelles, vormen zij de kern van haar onderzoekwerk.

Bij de Wereldtentoonstelling te Brussel in 1935 hoorden ook grote afdelingen over de Belgische kunst. Aan M. Crick-Kuntziger werd de selectie en bespreking over oude wandtapijtkunst toevertrouwd. Niet minder dan 95 oude wandtapijten werden er getoond, wellicht in de nieuwe grote hallen op de Heizel, een nooit nadien geëvenaarde display! Zij voorzag de toen summiere catalogus van een uitstekende inleiding, en schreef korte maar inhoudrijke nota’s bij elk stuk; nadien bracht ze commentaren in het Memoriaal van deze manifestatie[1]. In 1938 hield zij een reeks lezingen voor de Stichting Prinses Marie José in de Academia Belgica te Rome, en bestudeerde wandtapijtcollecties in verschillende Italiaanse steden.
Op haar initiatief werd van 16 tot 31 augustus 1942 een documentaire tentoonstelling in het Jubelpark ingericht over de schilder Bernard Van Orley. In een serie nadien gepubliceerde lezingen schreef zij een zeer wardevolle bijdrage over deze artiest als ontwerper van wandtapijten[2]. De oorlogsjaren waren hierbij ongetwijfeld een handicap, maar leidden niettemin tot enkele publicaties, namelijk twee monografieën resp. over de serie van O.L.V. van de Zavel in 1942 , en van de wandtapijten in het stadhuis te Brussel in 1944[3].
Zij werd lid, en nadien erelid, van het Centrum voor Textiele Kunsten en Tapijtkunst, ingericht in 1951 door Jozef Duverger (1899-1979) aan de Rijksuniversiteit te Gent (nu UGent). Bij een tentoonstelling gewijd aan Brussel in de XVe eeuw, gehouden in het stadsmuseum van Brussel in 1953, bracht ze in haar bijdrage enkele minder bekende werken aan het licht[4].
De grootste museale bijdrage van M. Crick-Kuntziger is ongetwijfeld de aanwinst van de serie van tien wandtapijten met het Leven van Jacob, naar ontwerpen van Bernard van Orley die de Belgische Staat, op haar aanbeveling en door haar toedoen, na vier jaren onderhandelingen in 1950 kon verwezenlijken. Dit meesterwerk van de Brusselse Renaissance werd door haar terdege gedateerd en bestudeerd in een monografie in 1954[5]. Een even diepgaande studie wijdde ze nadien aan de serie van de Apocalyps, bewaard in de koninklijke verzameling van Spanje[6].
Haar belangstelling ging ook uit naar andere kunstvormen. Het kwam best tot uiting in haar bijdragen over de arts décoratifs, in het collectief werk L’Art en Belgique, gepubliceerd onder leiding van Paul Fierens (1895-1957) vanaf 1939. Benevens de noodzakelijke compilatie van gegevens, eigen aan zulke overzichten, biedt ze aldaar ook diepgaande en fijngevoelige analyses van de Maaslandse edelsmeedkunst, van het kantwerk en van de meubelkunst in onze streken.
De volledige lijst van haar publicaties verscheen in het bulletin van het museum in 1957; nadien kwam nog een bijdrage in de Acta van het Internationaal colloquium Het Herfsttij van de Vlaamse tapijtkunst. La tapisserie flamande aux XVIIe et XVIIIe siècles, gehouden in de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Brussel, in 1959[7].

Guy Delmarcel

[1] M. Crick-Kuntziger, Exposition universelle et internationale de Bruxelles 1935, Cinq siècles d’art. Tome II. Dessins et tapisseries, Brussel, 1935, p. 47-99.
[2] M. Crick-Kuntziger, Bernard van Orley et le décor mural en tapisserie, in Ch. Dessart (éd.), Bernard Van Orley 1488-1541, Société Royale d’archéologie de Belgique, Brussel, 1943, p. 71-94.
[3] M. Crick-Kuntziger, La tenture de la Légende de Notre Dame du Sablon, Antwerpen, De Sikkel 1942, 36 p.; M. Crick-Kuntziger, Les tapisseries de l’Hôtel de Ville de Bruxelles, Antwerpen, de Sikkel, 1944, 46 p.
[4] M. Crick-Kuntziger, La tapisserie bruxelloise au XVe siècle, in Bruxelles au XVe siècle, tentoonstellingscatalogus (Brussel, stadsmuseum, 1953), Brussel, 1953, p. 85-102.
[5] M. Crick-Kuntziger, La tenture de l’Histoire de Jacob d’après Bernard van Orley, Antwerpen, 1954, 47 p. en 31 platen.
[6] M. Crick-Kuntziger (dir.), Bernard van Orley. La tenture de l’Apocalypse, Antwerpen, 1956, 69 p. (in zes talen).
[7] M. Crick-Kuntziger, Les Métamorphoses d’Ovide tissées dans deux manufactures bruxelloises, in Het Herfsttij van de Vlaamse tapijtkunst/La tapisserie flamande aux XVIIe et XVIIIe siècles, congresverslagen (Brussel, 8-10 october l959), Brussel, 1959, p. 41-51.